Hersenletsel opdrachtgeefster door val van trap; schending waarschuwingsplicht aannemer?

Geplaatst op 13 mrt 2017 Hersenletsel opdrachtgeefster door val van trap; schending waarschuwingsplicht aannemer?


De opdrachtgeefster van een vakantiewoning in Zeeland had opgedragen de wand aan één zijde van de trap niet te realiseren. Daardoor kon aan die kant niet de geplande leuning worden gerealiseerd. De aannemer stelde dat hij het realiseren van andere valbeveiliging bij de oplevering met de opdrachtgeefster had willen bespreken. Op de dag van de oplevering vond de aannemer opdrachtgeefster, die een dag eerder uit Luxemburg bleek te zijn aangekomen en in de vakantiewoning had geslapen, bewusteloos liggend in een plas bloed onder aan de trap.

Hoewel een waarschuwing, bijvoorbeeld door het sturen van een e-mail, het plaatsen van een stukje papier of het spannen van een lintje bij de trap, op zichzelf weinig bezwaarlijk zou zijn geweest, was geen sprake van de schending van de waarschuwingsplicht door de aannemer. De rechtbank oordeelde dat de aannemer daarvoor niet eerder dan bij oplevering had hoeven waarschuwen.

Op grond van artikel 5 lid 5 AVA wordt de aannemer geacht bekend te zijn met de bepalingen van het Bouwbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank was de aannemer daarom verplicht om opdrachtgeefster erop te wijzen dat de oorspronkelijke opdracht betreffende het plaatsen van een leuning door het vervallen van een binnenwand niet langer zoals overeengekomen en conform Bouwbesluit kon worden uitgevoerd. De overeenkomst – inclusief het plaatsen van een leuning – kon echter nog wel op een andere wijze conform Bouwbesluit worden uitgevoerd. Door de opdrachtgeefster te waarschuwen en het werk met haar af te stemmen, kon de aannemer alsnog bewerkstelligen dat hij aan zijn primaire verplichting om de woning conform Bouwbesluit te (ver)bouwen kon voldoen. Mede gelet op het feit dat opdrachtgeefster in Luxemburg woonde, behoefde de aannemer er naar het oordeel van de rechtbank echter niet eerder dan bij de oplevering op te wijzen wat de consequentie was van haar wens om de binnenwand aan een zijde van de trap te laten vervallen en hoefde de aannemer eventuele alternatieven pas op dat moment met opdrachtgeefster te bespreken.

Voor de rechtbank speelde ook een rol dat het voor iedere gebruiker van de trap direct duidelijk moest zijn dat een deel van de leuningen ontbrak zodat het valgevaar evident was. Nu bovendien het werk nog niet was opgeleverd, mocht van opdrachtgeefster worden verwacht dat zij de nodige oplettendheid en voorzichtigheid zou betrachten indien zij de trap zou gebruiken. Opdrachtgeefster had bovendien niet gesteld dat het ongeval haar niet zou zijn overkomen, als zij door de aannemer zou zijn gewaarschuwd. De aannemer kwam dus met de schrik vrij.

Klik hier voor de volledige uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant.

Terug naar het nieuwsoverzicht