Goed nieuws voor verhuurders met een boedelvordering en een pandrecht

Geplaatst op 02 jun 2016 Goed nieuws voor verhuurders met een boedelvordering en een pandrecht

Goed nieuws voor verhuurders met een boedelvordering en een pandrecht

Onlangs heeft de Hoge Raad een arrest gewezen tussen enerzijds de curator van een failliete horecaonderneming en anderzijds een verhuurder tevens pandhouder. Met dat arrest heeft de pandhoudende verhuurder een sterke troef in handen gekregen. Die troef blijkt sterker dan het bodemvoorrecht van de fiscus.

De feiten

Heineken heeft een horecabedrijfspand verhuurd aan Litium Entertainment B.V. (hierna: LEF). De huur bedroeg bij aanvang € 250.000,00 per jaar.

LEF heeft op 3 januari 2008 aan Heineken een (bezitloos) pandrecht verschaft op onder andere haar bedrijfsinventaris. De pandakte is bij de belastingdienst geregistreerd op 10 februari 2009.

In artikel 1.1 van de pandakte staat – voor zover van belang – opgenomen:

"Tot zekerheid voor de richtige voldoening van al hetgeen de brouwerij en/of haar dochtervennootschappen op heden van de ondernemer te vorderen heeft en/of te eniger tijd te vorderen mocht krijgen uit hoofde van geleende gelden, geleverde dranken, verhuur en/of uit welken anderen hoofde dan ook, met inbegrip van alle door de ondernemer daarover verschuldigde rente en eventuele buitengerechtelijke kosten, verpandt de ondernemer hierbij aan de brouwerij, gelijk deze hierbij in pand aanneemt: (…)."

Op 13 april 2011 heeft de belastingdienst executoriaal beslag gelegd op de bedrijfsinventaris van LEF.

Op 31 mei 2011 is LEF in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator in die hoedanigheid.

Curator heeft de huur van het bedrijfspand laten voortduren om een doorstart van LEF mogelijk te maken. De huur ontstaan na datum faillissement is een boedelvordering.

Op 7 september 2011, toen duidelijk was dat er geen doorstart zou komen, heeft de curator met instemming van Heineken de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd. De verschuldigde huur (boedelvordering) vanaf datum faillissement tot 7 september 2011 bedroeg € 82.155,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over de boedelperiode.

Heineken heeft met verlof van de Voorzieningenrechter op 7 september 2011 beslag gelegd op de inventaris van LEF tot afgifte aan haar als pandhoudster. De curator is hiertegen opgekomen in kort geding en heeft opheffing van het beslag gevorderd en afgifte van de inventaris aan hem. De vorderingen van de curator zijn afgewezen.

Heineken heeft vervolgens met toestemming van de curator haar pandrecht op de inventaris van LEF geëxecuteerd door verkoop en levering aan haarzelf voor een koopprijs van € 50.000,00 exclusief BTW (hierna: de executieopbrengst).

Rechtbank en Hof

Vervolgens heeft de curator in een procedure bij de Rechtbank op grond van artikel 57 lid 3 Faillissementswet in verbinding met artikel 21 lid 2 Invorderingswet 1990 de executieopbrengst van Heineken opgeëist, mede ter behartiging van de belangen van de Ontvanger uit hoofde van vorderingen waarvoor het fiscale bodemvoorrecht geldt.

Naar de mening van de curator zou het bodemvoorrecht van de fiscus voorgaan op het stille pandrecht van Heineken.

De Rechtbank wees de vorderingen van de curator af waarna hij hoger beroep bij het Hof aantekende.

Het hoger beroep betreft in de kern de vraag of Heineken zich als pandhouder kan verhalen op de executieopbrengst voor haar boedelvordering ex art. 39 Fw dan wel dat Heineken de executieopbrengst dient af te dragen aan de curator omdat het bodemvoorrecht van de fiscus prevaleert.

Heineken verweerde zich door te stellen dat het pandrecht mede was gevestigd voor de (toekomstige) boedelvordering ex art. 39 Fw en dat zij zich voor deze boedelvordering op de executieopbrengst kon verhalen.

Heineken voerde bovendien aan dat het beroep van de curator op art. 57 lid 3 Fw in dit geval niet zou opgaan omdat art. 57 lid 3 Fw slechts tot doel heeft te voorkomen dat faillissementscrediteuren (en niet boedelschuldcrediteuren) wier vordering is bevoorrecht boven (in dit geval) pandrecht, deze voorrang als gevolg van het faillissement niet geldend kunnen maken tegen de pandhouder die zijn recht uitoefent overeenkomstig art. 57 lid 1 Fw.

Omdat Heineken als executerende pandhouder haar recht uitoefende op grond van een boedelvordering (en de pandhouder daardoor geen faillissementscrediteur maar een boedelcrediteur is), zou het beroep op art. 57 lid 3 Fw door de curator volgens Heineken niet opgaan.

Het Hof volgde het verweer van Heineken en nam daarbij in aanmerking dat het hier ging om een ‘negatieve boedel’ waarbij daadwerkelijke afdracht van de executieopbrengst aan de fiscus niet aan de orde was omdat de executieopbrengst lager was dan de faillissementskosten (waaronder het salaris van de curator).

Hoge Raad

In cassatie voerde de curator nog aan dat de huurvordering die was ontstaan na datum faillissement een vordering op de boedel (boedelvordering) zou zijn en niet een vordering op LEF. De boedelvordering zou volgens de curator niet gedekt zijn door het pandrecht van Heineken. Alleen de vordering op de failliet zou onder het pandrecht vallen, aldus de curator.

De Hoge Raad volgde de curator niet.

De huurvordering na datum faillissement is weliswaar een boedelvordering maar vloeit voort uit een overeenkomst gesloten tussen Heineken en de failliet zodat ook die gedekt is door het (in deze pandakte ruim omschreven) pandrecht.

Als het argument van de curator zou worden gevolgd, zou artikel 39 Fw de verhuurder in een slechtere positie brengen, hetgeen volgens de Hoge Raad niet de bedoeling van de wetgever is geweest.

Daarmee werden de vorderingen van de curator ook in de derde, en daarmee hoogste, instantie afgewezen.

Conclusie

De verhuurder, wiens boedelvordering onbetaald blijft, kan haar pandrecht dus executeren alsof er geen faillissement is (artikel 57 lid 1 Fw) en hoeft niet bij te dragen in de omslag van de algemene faillissementskosten zoals bedoeld in artikel 182 lid 2 Fw.

Dat is – eindelijk weer eens – goed nieuws voor verhuurders.

Raadpleeg de uitspraak op: ECLI:NL:HR:2016:665.

Voor vragen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Thijs van der Meeren

Terug naar het nieuwsoverzicht