Omgaan met kostenverhogende omstandigheden (staalprijzen)

Geplaatst op 09 aug 2004

Omgaan met kostenverhogende omstandigheden (staalprijzen)
Door de groeiende economie in China zijn de staalprijzen in Nederland de afgelopen maanden extreem gestegen. Dat heeft uiteraard consequenties voor de bouwkosten. De gecalculeerde kosten worden door de hogere staalprijzen veelal overschreden.
Paragraaf 47 UAV ’89 geeft de mogelijkheid om op grond van kostenverhogende omstandigheden de opdrachtgever te dwingen tot bijbetaling van deze kosten. Onder kostenverhogende omstandigheden worden in de UAV 1989 verstaan omstandigheden die van dien aard zijn dat bij het tot stand komen van de overeenkomst geen rekening behoefde te worden gehouden met de kans dat zij zich zouden voordoen, die de aannemer niet kunnen worden toegerekend en die de kosten van het werk aanzienlijk verhogen. Art. 7:753 BW kent een vergelijkbare regeling. Dit artikel is dus van toepassing indien geen algemene voorwaarden zoals de UAV’89 zijn overeengekomen, of de algemene voorwaarden geen bepaling bevatten over in de kostenverhogende omstandigheden. Waar u in het navolgende § 47 UAV leest, kunt u ook art. 7:753 BW lezen, behalve als dat uitdrukkelijk is aangegeven.
Als u aan uw opdrachtgevers van lopende werken een brief gestuurd (bv. conform het concept van BouwNed d.d. 22 maart 2004), waarin u op grond van § 47 UAV 1989 een beroep doet op bijbetaling, zal dat niet automatisch hebben geleid tot bijbetaling.
Wij schatten in dat u de volgende mogelijke reacties van uw opdrachtgevers heeft ontvangen:
- Zij zijn van mening dat nu zij met u een vaste aanneemsom zijn overeengekomen prijsstijgingen voor uw rekening dienen te komen.
- Zij stellen dat een risicoregeling in de overeenkomst is opgenomen, hieronder zouden de prijsstijgingen moeten vallen.
- Zij stellen zich op het standpunt dat u als aannemer de stijgingen van de staalprijzen maar had moeten voorzien.
- Zij zijn van mening dat de verhoging van de staalprijzen ten opzichte van de volledige aanneemsom maar een kleine verhoging betekent. Paragraaf 47 UAV’89 stelt als eis dat de kosten van het werk aanzienlijk moet zijn verhoogd.
Vaste aanneemsom.
De eerste stelling van de opdrachtgevers is niet juist. Paragraaf 47 UAV’89 geeft juist de mogelijkheid om voor dergelijke kosten bijbetaling te vragen.
Er zijn dus mogelijkheden om bij onvoorziene omstandigheden bijbetaling te vorderen. Een vaste aanneemsom betekent niet dat onvoorziene omstandigheden per definitie voor uw rekening dienen te komen.
Risicoregeling.
Paragraaf 47 lid 5 UAV’89 stelt dat, indien in de UAV of elders in de overeenkomst bijzondere voorschriften zijn opgenomen omtrent kostenverhogende of buitengewone omstandigheden, voor wat betreft de in die voorschriften geregelde gevallen het bepaalde in deze paragraaf niet van toepassing is. De vraag is of de risicoregeling gezien kan worden als een dergelijk voorschrift.
Deze vraag is al diverse malen aan de Raad van Arbitrage voor de Bouw voorgelegd. De Raad van Arbitrage voor de Bouw heeft de vraag ontkennend beantwoord in gevallen waarin de werkelijke loon- of prijsstijging het in de risicoregeling of afkoopsom normaal gedekte risico te boven gaat.
De Raad van Arbitrage heeft in haar vonnis (8 november 1977, nummer 8255, BR 1978, blz. 152) het als volgt omschreven:
“Het opnemen in de overeenkomst van een risicoregeling, die in casu leidt tot niet verrekenbaarheid van de onderhavige prijsstijgingen, neemt niet weg dat partijen door van toepassing verklaring van de UAV een regeling voor onvoorziene omstandigheden (in casu: de oliecrisis) zijn overeengekomen”.
Te verwachten stijging/voorzienbaarheid.
Mogelijk zal een opdrachtgever stellen dat de aannemer dergelijke ontwikkelingen maar had moeten volgen en derhalve met de explosief stijgende staalprijs rekening had moeten houden. Ook deze stelling gaat niet per definitie op.
U kunt zich op het standpunt stellen dat niemand de explosiviteit waarmee de staalprijzen zijn gestegen had kunnen zien aankomen. In dat kader verwijzen wij nog naar het volgende vonnis van de Raad van Arbitrage voor de Bouw (RvA 1975, nummer 7644, Jaarverslag 1975, blz. 160):
“De oliecrisis in het jaar 1973 is aan te merken als een onvoorziene omstandigheid van dien aard, dat de aannemer daarmede bij het tot stand komen van de overeenkomst geen rekening had behoeven te houden in de zin van paragraaf 47 lid 1 UAV.”
De situatie ten tijde van oliecrisis in 1973 is vergelijkbaar met de huidige problemen met de staalprijs, aangezien in beide gevallen één belangrijke grondstof in zeer korte tijd explosief in prijs stijgt. De jurisprudentie die is gevormd naar aanleiding van de oliecrisis in 1973 kan aangehaald worden bij de huidige situatie.
Of arbiters op dezelfde wijze zullen oordelen staat nog niet vast, over de staalprijzen is nog geen jurisprudentie gepubliceerd.
Kostenverhogende omstandigheden/aanzienlijke kostenverhogingen.
§ 47 UAV’89 stelt als eis dat de kosten van het werk aanzienlijk moeten zijn verhoogd door de kostenverhogende omstandigheden. Wanneer is daar nu sprake van? Moet het gehele werk aanzienlijk duurder zijn geworden door de kostenverhogende omstandigheden. Of is een kostenverhogende omstandigheid voor één onderdeel ook al voldoende om een beroep op dit artikel te doen?
Het is moeilijk vast te stellen wanneer bepaalde kostenverhogende omstandigheden leiden tot een aanspraak op bijbetaling op grond van § 47 UAV’89. De jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw is niet eenduidig. Om deze reden geven wij u een kort overzicht van enkele uitspraken:
- RvA 3 juni 1977, nr. 8070, BR 1977, blz. 779: De opdrachtgever achtte een kostenverhoging van f. 12.000,- op een aanneemsom van f. 2 miljoen niet aanzienlijk, de aannemer stelde dat het niet billijk zou zijn de kostenverhoging alleen te relateren aan de aanneemsom, omdat elke gulden leidt tot een vermindering van de winst. Arbiters: Daargelaten waaraan de verhoging moet worden gerelateerd, een verhoging van de kosten met f. 12.000,- moet aanzienlijk worden genoemd.
- RvA 8 november 1977, nr. 8254, BR 1978, blz. 152: De opdrachtgever stelt dat de prijsstijging niet meer dan 5 % van de aanneemsom van f. 950.000,- bedroeg en derhalve niet aanzienlijk was. Arbiters: § 47 UAV geeft geen criterium voor de vraag of kosten aanzienlijk zijn verhoogd, en legt dan ook geen verband met de hoogte van de aanneemsom. Als criterium moet worden genomen de opslag voor risico, die in de aanneemsom geacht kan worden opgenomen. De overschrijding van deze post door de plaats gehad hebbende prijsstijging is een aanzienlijke verhoging in de zin van § 47 UAV.
- RvA 14 augustus 1985, nr. 10.898, BR 1986, blz. 243: Een bedrag groot f. 170.346,83 is een aanzienlijke verhoging van de kosten van het werk in de zin van par. 47 lid 1 UAV. (NB: de aanneemsom bedroeg f. 10.7 miljoen, het bedrag is dus en verhoging van 1.6%)
- RvA 11 december 1985, nr. 11.650, BR 1986, blz. 251: Het bedrag van de kostenstijging ad f. 166.474,54 staat in zodanige verhouding tot de aanneemsom voor het gehele werk (zijnde f. 29.000.000,-, dus 0.6 % daarvan) dat in redelijkheid niet kan worden gezegd dat door de extreme prijsstijgingen de kosten van het werk aanzienlijk zijn verhoogd.
Uit de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw is dus geen vaste regel af te leiden.
Let op: deze jurisprudentie heeft wel betrekking op de UAV’68. Het kan zijn dat arbiters met de UAV’89 in de hand nog anders beslissen. Daarnaast is de jurisprudentie zo’n twintig jaren oud. Recente jurisprudentie over § 47 UAV is niet beschikbaar, en dus ook geen jurisprudentie over de stijging van de staalprijzen. De Raad van Arbitrage voor de Bouw kan tegenwoordig anders tegen de materie aankijken.
Het bovenstaande betekent dat er geen eenduidig antwoord is te geven op de vraag wanneer een kostenverhogende omstandigheid moet leiden tot bijbetaling door de opdrachtgever. U kunt als leidraad aanhouden dat een verhoging van meer dan 5 % ten opzichte van de aanneemsom waarschijnlijk wel leidt tot bijbetaling. Bij lagere percentages blijken arbiters vaak anders te oordelen.
Art. 7:753 BW kent niet de eis van een “aanzienlijke verhoging”. Dat betekent dat indien geen algemene voorwaarden als de UAV’89 van toepassing zijn, een kostenverhogende omstandigheid zonder meer tot bijbetaling zal moeten leiden. Niet de Raad van Arbitrage voor de Bouw, maar de gewone Burgerlijke rechter is bevoegd van dergelijke geschillen kennis te nemen. Omdat het een nieuwe bepaling betreft is er nog geen rechtspraak bekend over de uitleg van dit artikel.
Handelswijze.
Let er op dat § 47 lid 3 UAV’89 de volgende eisen stelt:
- u dient een opdrachtgever zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van een kostenverhogende omstandigheid;
- u dient de opdrachtgever schriftelijk op de hoogte te brengen, bijvoorbeeld door middel van het concept van BouwNed d.d. 24 maart 2004;
- partijen dienen overleg te voeren over de vraag of kostenverhogende omstandigheden zijn ingetreden;
- het overleg dient ook betrekking te hebben over de vraag in hoeverre de kostenverhoging naar redelijkheid en billijkheid zal worden vergoed.
Voorts dient u te trachten de afspraken met de leveranciers/ onderaannemers enerzijds en de opdrachtgever anderzijds synchroon te laten verlopen, zodat u met de leveranciers/ onderaannemers dezelfde afspraken maakt als met de opdrachtgever.
Het helpt daarbij van de leveranciers/onderaannemers een goede specificatie te vragen van de prijsstijging, zodat u in uw onderhandeling met de opdrachtgever goed beslagen ten ijs komt
Conclusie.
Het voorgaande samenvattend, luidt de conclusie dat een aanspraak op kostenverhogende omstandigheden niet per definitie leidt tot bijbetaling. Maar het is wel van belang dat u een beroep doet op § 47 UAV’89. Onzekerheid over de jurisprudentie van de Raad geldt voor u, maar ook voor uw opdrachtgever, zodat via onderhandeling wellicht tenminste een gedeelte van de prijsstijgingen verhaald kan worden.
Indien het bovenstaande nog tot vragen of opmerkingen leidt, neemt u dan contact op met ons kantoor.

Terug naar het nieuwsoverzicht