Bouwvergunning door vrijstelling

Geplaatst op 13 nov 2007

Bouwvergunning door vrijstelling

Voordat een bouwvergunning wordt verleend, wordt een bouwplan getoetst aan het geldende bestemmingsplan. Een aanvraag bouwvergunning voor een bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan geldt impliciet als een aanvraag voor een vrijstelling.
Bijna alle bestemmingsplannen kennen vrijstellingsbepalingen die een beperkte afwijking van het bestemmingsplan mogelijk maken. In veel bestemmingsplannen is bijvoorbeeld de mogelijkheid opgenomen om met een beperkt percentage van de voorgeschreven maatvoering af te wijken. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om zo'n zogenaamde binnenplanse vrijstelling te verlenen.
Ook in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) zijn mogelijkheden opgenomen om vrijstelling te verlenen van een bestemmingsplan. Deze bevoegdheden zijn opgenomen in de leden 1, 2 en 3 van artikel 19 WRO.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 19 lid 3 WRO vrijstelling te verlenen in gevallen die nader geregeld zijn in artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Dit gaat om bouwen of gebruik met een beperkte planologische betekenis. In het spraakgebruik ook wel de planologische kruimelgevallen genoemd.
Buiten de bebouwde kom gaat het nog echt om beperkte plannen. Artikel 20 Bro geeft een zeer ruime bevoegdheid om vrijstelling te verlenen voor bouwplannen aan of bij woningen binnen de bebouwde kom. De bebouwde kom op grond van artikel 20 Bro begint niet bij het 50-kilometerbord en eindigt niet waar het bestemmingsplan 'Buitengebied' van toepassing is. Bebouwde kom in de zin van deze planologische regelgeving is aan de orde als sprake is van structureel samenhangende bebouwing. Dit kan dus een groep huizen in het buitengebied zijn.
Met toepassing van artikel 19 lid 3 WRO kan uitsluitend vrijstelling worden verleend voor bouwen als het gebruik past in het bestemmingsplan. Als het beoogde gebruik van het met vrijstelling vergunde bouwplan afwijkt van het bestemmingsplan, is een vrijstelling op basis van artikel 19 lid 3 WRO niet mogelijk.
Op grond van artikel 19 lid 2 WRO kunnen Burgemeester en Wethouders vrijstelling verlenen voor gebruik en/of bouwplannen in door Gedeputeerde Staten bij besluit aangewezen categorieën van gevallen. In het zogenaamde vrijstellingenbesluit van GS worden bouwplannen en gebruiksmogelijkheden aangegeven die zonder voorafgaande toestemming van GS (verklaring van geen bezwaar) kunnen worden gerealiseerd. Deze vrijstellingsbesluiten verschillen per provincie.
Artikel 19 lid 1 WRO biedt de Raad de bevoegdheid vrijstelling te verlenen voor gebruik en/of bouwplannen mits vooraf door GS een verklaring van geen bezwaar is afgegeven. In veel gemeenten heeft de Raad deze bevoegdheid gedelegeerd aan Burgemeester en Wethouders. Daarnaast dient het project waarvoor vrijstelling wordt gevraagd voorzien te zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit laatste geldt overigens ook voor vrijstellingen ex artikel 19 lid 2 WRO.
De wettelijke vrijstellingsmogelijkheden zijn, zeker als het gaat om woningen binnen de bebouwde kom, zeer ruim. Het verlenen van een vrijstelling is een bevoegdheid en niet een plicht. Alvorens een vrijstelling wordt geweigerd of wordt verleend, dienen de daarbij betrokken belangen in beeld te worden gebracht en vervolgens te worden gewogen. Om te voorkomen dat daarbij willekeur ontstaat, zijn in veel gemeenten beleidsregels voor het verlenen van vrijstellingen opgesteld.
Uit de jurisprudentie volgt dat de vrijstellingsbevoegdheden op basis van de leden 1, 2 en 3 van artikel 19 WRO elkaar uitsluiten. Kent de wet aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid toe om met toepassing van artikel 19 lid 3 WRO een vrijstelling te verlenen en hebben Burgemeester en Wethouders die bevoegdheid vervolgens met beleid beperkt, dan is vrijstelling met toepassing van artikel 19 lid 1 of 2 WRO niet meer mogelijk.
Heeft de Raad de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen met toepassing van artikel 19 lid 1 WRO niet gedelegeerd, dan is de Raad uitsluitend bevoegd in gevallen waarin Burgemeester en Wethouders niet bevoegd zijn op grond van artikel 19 lid 2 WRO.
Op de voorbereiding van alle vrijstellingsbesluiten ingevolge artikel 19 WRO is de zogenaamde uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Deze procedure schrijft voor dat voorafgaand aan het nemen van het vrijstellingsbesluit een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd gedurende zes weken en dat deze ter inzage legging voorafgaand op de in de gemeente gebruikelijke wijze wordt bekend gemaakt. Tijdens de ter inzage legging kan een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren brengen. Bij de voorbereiding van deze besluiten gaat er nog al eens iets mis. Verwezen wordt naar onze nieuwsbrief over 'Publicatieperikelen'.
Een vrijstellingsbesluit wordt voor de mogelijkheid van bezwaar en beroep gelijkgeschakeld met de bouwvergunning waarvoor de vrijstelling wordt afgegeven. Even leek het er op dat een vrijstellingsbesluit praktisch onaantastbaar zou zijn, indien in het kader van de voorbereiding van een vrijstellingsbesluit geen zienswijzen zouden zijn ingediend. In een recente uitspraak heeft de ABRS bepaald dat ook zonder zienswijzen of ondanks beperkte zienswijzen een vrijstellingsbesluit in het kader van de bezwaarprocedure volledig aantastbaar blijft.

Terug naar het nieuwsoverzicht